Column van Hanneke: Kip
De bruine kip was dood.
Ze scharrelde al een tijdje wat wankel achter haar vriendinnen aan. Ze ging steeds vaker zomaar zitten, alsof haar pootjes haar niet meer konden dragen maar ze at wel. ‘Ziekte van Marek’, zei de ene buurvrouw-kippendeskundige. ‘Kalkpoten’, zei een ander. ‘Wormen,’ zei de derde, ‘daar raken ze uitgeput van. Druppeltjes halen, door het drinkwater en binnen een week is ze weer topfit.’
Het drankje leek inderdaad te werken. Ze zakte niet opeens meer door haar pootjes. Haar kam en lellen (een jaar geleden zou ik niet geweten hebben wat dat zijn) werden wat minder bleek en mijn zorgen kleiner.
Tot die woensdagmiddag een paar weken geleden.
Ik was alleen thuis en liep met een schep voer de ren in. Daar lag ze, waar zij en de andere ’s nachts tegen elkaar aankruipen, tegen de muur van het kippenhok waar ze nooit ingaan. Overduidelijk dood. Een van de broedse kippen zat een halve meter bij haar vandaan, dreigend grommend spreidde die haar vleugels toen ik dichterbij kwam. Niet vanwege die arme bruine, maar vanwege haar eigen eieren.
Ik appte mijn gezin en de buren: ‘Jongens, ik heb een dode kip. Wat doe ik ermee?’ ‘In de kliko,’ antwoordden mijn zonen en twee van de drie kippengoeroe-buurvrouwen. ‘Begraven,’ zei de derde, die van de druppeltjes, ‘dat doen wij ook altijd.’
En daar ging ik, mijn hoofd afgewend, met de arme kip op een spa, door de tuin. Zwetend en mopperend groef ik achterin een gat tussen de boomwortels. Ik legde haar erin zonder goed te kijken en dekte haar af met aarde en zand.
Een paar weken daarvoor sprak ik iemand die haar overleden hond had laten cremeren en de as in een urn op de schoorsteenmantel had staan. Belachelijk vond ik dat – een huisdier is een dier, geen geliefde.
Nu maakte ik een bordje met de naam van de bruine, Beatrijs, en stak dat in haar grafje.