De Column van Hanneke: Gezinsuitbreiding
We wilden kippen. Via internet kwam ik terecht bij een mevrouw die kippen fokt. Ik reed erheen. Ze liet me allerlei soorten en maten zien, van grote, bruine legkippen die elke dag een ei leggen maar na een paar jaar ‘op’ zijn tot krielkippen in de meest uiteenlopende kleuren die jaren meegaan. Ik nam vijf kleintjes mee naar huis in kartonnen dozen. In het centrum van Geldermalsen moest ik plotseling remmen en ik hoorde hoe mijn nieuwe beste vriendinnen tegen de zijkant van de doos vielen en met gekrabbel van pootjes en bozig getok overeind probeerden te komen. Toen ik thuis kwam, durfden de mannen in huis de kippen niet uit de dozen te halen.
Ze (de kippen, niet de mannen) kregen een vorstelijk hok in een oud schuurtje: de water- en voederbakjes hingen al op ze te wachten, er lag zand op de grond en zaagsel onder de stok. Die stok voldoet aan alle eisen: zoveel centimeter per kip aan zitruimte, zoveel centimeter boven de grond en zoveel centimeter van de muur… maar ze gaan er niet op. Aan het einde van elke dag kruipen ze in een hoekje zo dicht mogelijk tegen elkaar, ver weg van de stok. En ook de ren hebben ze nog niet uitgeprobeerd; ze staan op de drempel van het schuurtje een beetje te tokken en om zich heen te kijken maar naar buiten gaan… ho maar.
We hebben nog meer nieuwe familieleden: een egel die in de schemering rondscharrelt bij een bloemperk. Onze (volwassen) kinderen wilden hem van dichtbij bekijken en slopen er tegen de wind in (‘Want dan ruikt hij ons niet en wordt hij niet bang, jongens’) naartoe: ‘Och, kijk nou, dat snuitje.’ ‘En die pootjes, zo klein.’ ‘Wat zit hij daar nou te eten, joh.’ ‘Waar zou hij de hele winter gezeten hebben?’ Het was alsof we er een baby bij hadden, zo stonden ze te fluisteren en vertederd te kijken.
En dan onze grasmaaier. Hij is nieuw, rijdt zelfstandig door de tuin en heet Rudolf. De jongste zoon gaf afgelopen weekend een feestje en liet een mannetje of tien logeren. De volgende ochtend waren ze brak en moe. Ze gingen op stoelen, verspreid over het gras zitten wachten tot Rudolf tegen een van hen aanreed. De pechvogel bij wie dat gebeurde, moest een shotje drinken. Ze hadden zelden zo hard gelachen. Gelukkig wisten ze niet dat we kippen hebben.